Samenwonen

Als u gaat samenwonen is het belangrijk om een samenlevingsovereenkomst op te laten maken.

In een samenlevingsovereenkomst wordt vastgelegd wat er gebeurt als u onverhoopt komt te overlijden of als u uit elkaar gaat. U maakt ook afspraken over uw financiën zolang u samenwoont.

Geen gemeenschap van goederen

Ongehuwd samenwonen doet geen gemeenschap van goederen ontstaan. Zowel het inkomen als het vermogen van de partners blijft dus gewoon gescheiden, precies zoals dat was in de tijd dat men nog niet samenwoonde. Men kan contractueel geen gemeenschap van goederen overeenkomen zoals die bij gehuwden bestaat (zie echter hieronder bij inboedel).
Goederen die gezamenlijk zijn verkregen -op twee namen staan- zijn uiteraard wel gemeenschappelijk eigendom. Beide partners voeren daarover altijd samen het bestuur.

Inboedel en woonhuis

Vaak staat in een samenlevingscontract dat de inboedelgoederen gemeenschappelijk zullen zijn, ook als slechts een van partijen de koper ervan is. Er is dan een soort ‘gemeenschap van inboedel’. Voor het gemeenschappelijk worden van een huis en andere onroerende zaken is het beslist noodzakelijk, anders dan bij de wettelijke gemeenschap van goederen, dat beide partners in de notariële akte van levering worden opgenomen.

Schulden

Ongehuwden, al dan niet samenwonend, zijn niet aansprakelijk voor de schulden van elkaar, ook niet voor de gewone huishoudelijke schulden. De bezittingen van de een kunnen dus nooit worden uitgewonnen voor een schuld van de ander.

Samenlevingscontract

Een samenlevingscontract lijkt een beetje op huwelijksvoorwaarden, omdat ook een samenlevingscontract een overeenkomst is, waarbij de vermogensrechtelijke gevolgen van de gemeenschappelijke huishouding worden geregeld. Alleen is het net omgekeerd: bij huwelijksvoorwaarden wijkt men af van de wettelijke regeling en een samenlevingcontract maakt men omdat een wettelijke regeling ontbreekt.
Net als in huwelijksvoorwaarden kan men over zaken als afstamming, gezag en de naam van kinderen in een samenlevingscontract niets regelen. Wel kan worden overeengekomen dat bij het einde van de relatie een alimentatie-regeling zal gelden voor de partner die behoeftig is.
Binnen de grenzen van de wet zijn partners echter wel vrij om, als het gaat om de financiële gevolgen van hun samenwonen, met elkaar die afspraken te maken die zijzelf willen.

Nut van een notarieel samenlevingscontract

Het nut van een notarieel samenlevingscontract kan men als volgt samenvatten:

  • De afspraken tussen partijen staan ‘zwart op wit’; de handtekeningen staan vast en het contract wordt daarmee als echt erkend.
  • Sommige instanties (bijvoorbeeld de fiscus als het gaat om successierecht en pensioenfondsen als het gaat om partnerpensioen) en bedrijven (bijvoorbeeld luchtvaartmaatschappijen e.d.) verbinden aan het hebben van een samenlevingscontract bepaalde rechtsgevolgen zoals partnerpensioen en voordelen in de sfeer van de secundaire arbeidsvoorwaarden; men moet dan meestal wel eerst een afschrift van de akte of een speciaal daarvoor bestemde notariële verklaring naar de desbetreffende instantie opsturen.

Onderwerpen in een samenlevingscontract

In een standaard-samenlevingscontract worden vaak de volgende zaken geregeld:

  • welke goederen gemeenschappelijk eigendom zijn van partijen en welke privé zijn of blijven van iedere partner;
  • hoe de kosten van de huishouding worden verdeeld over partijen;
  • welke woonrechten de partner die geen (mede-)eigenaar of (mede)huurder is van het woonhuis heeft bij het einde van de relatie; zo is het bijvoorbeeld van belang dat, in geval van huur, de niet-huurder tot mede-huurder wordt gemaakt.
  • wat de positie is van degene die wel meebetaalt aan rente en aflossing van de hypotheek op het huis, maar geen (mede-)eigenaar van het huis is;
  • de aanwijzing over en weer van elkaar als begunstigde voor partnerpensioen, voor het geval het pensioenfonds een partnerpensioen kent;
  • een verblijvingsbeding met betrekking tot de gemeenschappelijke goederen (zie hieronder);
  • hoe het samenlevingscontract eindigt.


Afhankelijk van de concrete situatie en wensen van partijen kan dit model worden aangevuld. In de praktijk komen bijvoorbeeld wel aanvullende regelingen voor over de volgende onderwerpen:

  • de onderlinge verhouding tussen partijen terzake van de aankoop van het huis; de één heeft bijvoorbeeld meer dan de ander betaald uit eigen middelen (spaargeld of geld dat van ouders is gekregen of geërfd).
  • de ene partij heeft het huis op naam, maar de financiering geschiedt door beide partijen voor gezamenlijke rekening. In dat geval kan worden afgesproken dat de waardestijging of -daling bij het einde van de relatie zal worden gedeeld (dit noemt men: economische mede-eigendom); het kan zijn dat hieraan een fiscaal nadeel kleeft: de verkrijgende partij moet soms 6% overdrachtsbelasting betalen.
  • jaarlijks delen partijen met elkaar hetgeen van ieders inkomen onverteerd is gebleven (spaarclausule).
  • bij het einde van de samenwoning is de partner die (meer) verdient, gehouden aan de ander een uitkering ter voorziening in het levensonderhoud te doen (alimentatie).

Volmacht

Vaak geven partners elkaar de bevoegdheid (volmacht) om mede namens de ander huishoudelijke zaken te regelen. De kosten komen in principe voor beider rekening, naar evenredigheid van inkomen en, als dat niet genoeg mocht zijn, vermogen (bijvoorbeeld spaargeld).

Kosten van de huishouding

Doorgaans wordt in een samenlevingscontract overeengekomen dat partijen de kosten van de huishouding voor hun rekening nemen naar evenredigheid van hun netto-inkomsten (uit arbeid). Als inkomsten wordt doorgaans ook beschouwd wat daarvoor in de plaats treedt, zoals studietoelagen, sociale uitkeringen en pensioen.
Het verdient vaak aanbeveling te omschrijven wat zoal onder de kosten van de huishouding wordt begrepen. Rente (betreffende de woninghypotheek) en huur vallen daar zeker onder. Maar ook autokosten, onroerende zaakbelasting en kosten van kinderopvang kunnen daaronder worden begrepen. Het is vaak ook verstandig om te omschrijven wat onder inkomen wordt verstaan.

En/of rekening

Het aanhouden van een zogenaamde ‘en/of-rekening’ is praktisch. Ten laste daarvan kunnen de kosten van de huishouding worden betaald. Het tegoed op een en/of-rekening behoort in beginsel niet aan ieder van de partners voor de helft toe. Met ‘en/of’ wordt slechts aangeduid dat de partners zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk over het tegoed kunnen beschikken. Het tegoed komt toe aan degene die het op de rekening heeft gestort of heeft laten storten. Heeft men afgesproken dat hetgeen van de inkomens wordt gespaard bij helfte wordt verdeeld, dan behoort het saldo aan ieder voor de helft.

Huurwoning

Het enkele feit dat men met iemand gaat samenwonen, levert geen woonrecht op. In het samenlevingscontract kunnen over het samenwonen afspraken worden gemaakt. Een verhuurder is daaraan uiteraard niet gebonden. Een partner heeft na twee jaar de mogelijkheid om medehuurder te worden van de woning die de ander huurt. De woning moet dan beiden tot hoofdverblijf dienen. Als een woning wordt gehuurd, dan zal het de voorkeur verdienen dat de partners vanaf de dag dat ze gaan samenwonen samen als huurders optreden.

Eigen woning

Ingeval wordt samengewoond in een huis dat in eigendom toebehoort aan één van beiden, komt de niet-eigenaar in een afhankelijke positie. Eindigt de relatie dan zal hij het pand met moeten verlaten. In het samenlevingscontract kan in dat geval voor een bepaalde periode een voortgezet gebruiksrecht worden toegekend. Ook worden vaak afspraken gemaakt over de verhuis- en inrichtingskosten.
Overdracht van de helft van de woning aan de ander stuit meestal af op de kosten. Zo is onder andere zes procent overdrachtsbelasting verschuldigd over de waarde van hetgeen wordt overgedragen.
Om bedoelde afhankelijkheid te voorkomen wordt in een samenlevingscontract vaak afgesproken dat in geval van (toekomstige) aankoop van een huis, dit op naam van beiden zal worden gezet. Het verdient dan wel aanbeveling goed vast te leggen op welke wijze de financiering geschiedt en wat de gevolgen daarvan zijn bij scheiding.

(spaar)hypotheek

Indien het huis wordt gefinancierd met behulp van een hypothecaire lening, behoort de verschuldigde rente tot de kosten van de huishouding. Aflossingen komen voor rekening van de eigenaren in verhouding tot ieders deel in de eigendom. Betaalt de een te veel aan aflossing dan ontstaat een vergoedingsrecht jegens de ander.
Vaak behoeft op een hypothecaire lening of een deel daarvan niet periodiek te worden afgelost. Dan is doorgaans een spaarregeling getroffen. In plaats van aflossingen betaalt men spaarpremies aan een verzekeringsmaatschappij. Gedurende de looptijd van de lening (bijvoorbeeld dertig jaar) wordt dan een bedrag gespaard dat samen met de (gefixeerde) beleggingswinst gelijk is aan het totale geleende bedrag.
Bij een spaarhypotheek wordt het risico van voortijdig overlijden gedekt door een overlijdensrisicoverzekering.

Overlijdensrisicoverzekering

Een uitkering op grond van een overlijdensrisicoverzekering wordt met successierecht belast indien voor de verkrijging ‘iets’ aan het vermogen van de overledene is onttrokken, zoals premies.
Om te voorkomen dat successierecht betaald wordt dient er op te worden gelet:

  • dat de premies verschuldigd zijn door een ander dan de verzekerde (de overledene), en
  • dat het samenlevingscontract zodanig is ingericht dat premies niet indirect toch geheel of ten dele voor rekening komen van de verzekerde (bijv. via een verrekenbeding of de kosten van de huishouding).

Het voorgaande houdt tevens in dat het bij de ‘spaarhypotheek’ nodig is de premie te splitsen in een spaarpremie en een risicopremie. De (kandidaat-)notaris kan u ook over dit moeilijke onderwerp nadere informatie verschaffen.

Verblijvingsbeding

Een verblijvingsbeding vormt als het ware een stukje testament, want er wordt mee bereikt dat alle goederen (inboedel, auto en andere roerende zaken, vorderingen, en/of-rekeningen, onroerende zaken, geld) die aan beide partijen gezamenlijk toebehoren (“op twee namen staan”) bij overlijden overgaan op de langstlevende. Soms zal dit gevolg juridisch pas echt intreden als na het overlijden een leveringsakte is opgemaakt (bijvoorbeeld bij onroerende zaken en aandelen in een BV). Om dit zonder medewerking van de erfgenamen te kunnen afwikkelen wordt vaak een volmacht opgenomen voor de langstlevende om buiten eventuele familie om de zaken te kunnen regelen. De gemeenschappelijke schulden gaan doorgaans ook op de langstlevende over.

Veelal werkt het verblijvingsbeding zonder dat erfbelasting verschuldigd is. Als de overledene kinderen heeft, wordt vaak overeengekomen dat de langstlevende verplicht zal zijn de verkregen overwaarde, of een deel daarvan, aan de kinderen schuldig te blijven. Verder wordt vaak bepaald dat het verblijvingsbeding niet werkt bij overlijden kort na elkaar.

Voorbeeld

Jan en Maaike zijn samen eigenaar van het huis (Jan 50% en Maaike 50%). In het samenlevingscontract staat dat bij overlijden van de ene partij de gemeenschappelijke eigendom verblijft aan de andere partij onder de verplichting de hypotheek over te nemen, maar verder zonder verplichtingen. Bij overlijden van Jan is de waarde van het huis € 200.000 en de gemeenschappelijke hypotheekschuld nog € 100.000.
Maaike krijgt nu op grond van het contract de helft van het huis erbij (€ 100.000) alsmede de helft van de schuld (€ 50.000). Het voordeel voor Maaike is dus € 50.000.
Maar het kan ook anders uitpakken. Want gesteld dat de waarde van het huis is gedaald tot € 90.000. Dan wordt Maaike € 5.000 armer (€ 45.000 minus € 50.000). Vaak zal het contract voor dit soort situaties aan de langstlevende de mogelijkheid bieden de verblijving te annuleren.

Door het verblijvingsbeding ‘vererft’ als het ware het aandeel van de overledene in het gemeenschappelijke vermogen zonder dat een testament is gemaakt.
Let op: privé-vermogen (= wat niet op beider naam staat) kan alleen via een testament aan de langstlevende worden nagelaten.

Aanwijzing voor partnerpensioen

Een samenlevingscontract wordt vaak ook gemaakt om ervoor te zorgen dat bij overlijden van de ene partner de langstlevende partner goed verzorgd achterblijft. Daartoe wordt vaak ook de langstlevende aangewezen als partner aan wie het partnerpensioen (nabestaandenpensioen) toekomt.

Geschillenregeling

Een contract kan niet alles regelen. Over de uitleg van bepalingen kunnen de meningen verschillen. Vandaar dat in een samenlevingscontract vaak wordt geregeld op welke wijze geschillen zullen worden opgelost.

Einde contract

Partijen kunnen van mening verschillen over de vraag of de relatie, en daarmee het contract, geëindigd is. Vandaar dat het zinvol kan zijn in het samenlevingscontract te regelen wanneer de relatie als beëindigdis. Hetgeen partijen gemeenschappelijk in eigendom hebben, zullen zij dan willen verdelen. Daarover zal overeenstemming moeten worden bereikt.
In het samenlevingscontract kan een aantal zaken bij voorbaat worden geregeld. Zo kan worden vastgelegd wie in geval van scheiding in het huis mag blijven wonen. Bepaald kan worden dat degene die de bewoning voortzet aan de ander een bedrag zal betalen voor verhuiskosten en kosten van herinrichting. Ook kan worden overeengekomen dat de een gedurende een bepaalde periode aan de ander een bedrag voor zijn levensonderhoud betaalt.
Indien de woning gemeenschappelijk eigendom is, zal bij toedeling aan de een, ook over de lening een nadere regeling getroffen moeten worden. Medewerking van de bank is daarvoor nodig.

Checklist samenlevingscontract

De (kandidaat-)notaris is de deskundige bij uitstek op het gebied van samenlevingscontracten. Een notariële akte is weliswaar niet dwingend voorgeschreven maar uit een oogpunt van rechtszekerheid en bewijslevering vaak onmisbaar. Ook voor de toekenning van een partnerpensioen is meestal een notarieel samenlevingscontract vereist. Alvorens de (kandidaat-)notaris een ontwerp/ van het contract maakt, zal hij ondermeer de volgende vragen stellen:

  • In hoeverre willen partijen hun inkomsten delen?
  • In welke verhouding nemen partijen de kosten van de huishouding voor hun rekening?
  • Wat behoort tot de kosten van de huishouding?
  • Dient de gezamenlijk bewoonde woning ook gemeenschappelijk eigendom te zijn?
  • Wat is het gevolg van het feit dat de ene partner (mogelijk) meer uit eigen middelen aan de financiering van de woning bijdraagt dan de ander?
  • Hoe wordt de positie versterkt van degene die intrekt bij iemand die enig eigenaar is van de woning?
  • Dienen voor gezamenlijke rekening aangeschafte inboedelgoederen en (andere) huishoudelijke spullen gemeenschappelijk eigendom te zijn?
  • Hoe moet worden aangetoond dat bepaalde zaken niet gemeenschappelijk zijn?
  • Zullen partijen bij voorkeur gezamenlijk als huurder van de gemeenschappelijke woning optreden?
  • Melden partijen elkaar (zo mogelijk) aan als begunstigde voor het partnerpensioen?
  • Op welke wijze zijn overlijdensrisicoverzekeringen formeel geregeld? Is bij de zogenaamde spaarhypotheek een splitsing aangebracht tussen de spaarpremie en de risicopremie?
  • Wat zullen de gevolgen zijn bij het uit elkaar gaan? Wie blijft in de woning? Hoe worden de gemeenschappelijke goederen verdeeld? Dient de ene partner een bijdrage te leveren aan de verhuis- en herinrichtingskosten van de andere?
  • Zou in bepaalde omstandigheden gedurende een bepaalde tijd een alimentatieplicht moeten bestaan?
  • Is het wellicht gewenst dat de partner (niet-ouder) na beëindiging van de relatie nog enige tijd alimentatie betaalt voor het kind van de ex-partner?
  • Wat moet er gebeuren in geval van overlijden? Dient een testament te worden gemaakt ten gunste van de langstlevende partner? Moet onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarin afstammelingen aanwezig zijn en het geval waarin dat niet zo is?
  • Moeten bij overlijden bepaalde goederen niet naar de partner, maar naar de familie van de overleden
  • Op welke wijze dienen geschillen tussen partijen te worden beslist?

Verschillen tussen ongehuwd samenwonen en huwelijk

Vaak vragen mensen welke verschillen bestaan tussen huwelijk, geregistreerd partnerschap en ‘gewoon’ ongehuwd samenleven.

De belangrijkste verschillen zijn de volgende:

Formaliteiten

Zowel huwelijk als geregistreerd partnerschap komen tot stand bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ook de beëindiging van de relatie is gebonden aan formaliteiten. Aan ‘gewoon’ ongehuwd samenleven stelt de wet geen eisen. Een samenlevingscontract is verstandig maar niet verplicht.

Levensonderhoud

Zowel gehuwden als geregistreerde partners zijn wettelijk verplicht elkaar ‘het nodige’ te verschaffen. Daarvan kan niet worden afgeweken. De onderhoudsverplichting kan na beëindiging van de relatie een alimentatieplicht doen ontstaan.

‘Gewoon’ ongehuwd samenlevenden hebben jegens elkaar geen onderhoudsplicht. Bij een beroep op de Algemene bijstandswet wordt echter wel het inkomen van degene met wie een gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd, in aanmerking genomen.

Gemeenschap van goederen

Aan de huwelijksvoltrekking en de registratie van het partnerschap verbindt de wet de algehele gemeenschap van goederen. In beginsel vloeien beide vermogens tezamen tot een gemeenschappelijk vermogen. Ook hetgeen in de toekomst wordt verkregen, wordt gemeenschappelijk. Dat geldt niet voor schenkingen en hetgeen wordt geërfd, als de schenker of de erflater uitdrukkelijk heeft bepaald dat hetgeen van hem verkregen wordt niet in een gemeenschap valt, Het intreden van de gemeenschap van goederen kan worden voorkomen door vóór de huwelijkssluiting of registratie van het partnerschap huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden te maken. Indien ‘gewoon’ ongehuwd wordt samengeleefd, ontstaat geen gemeenschap van goederen. Wel kan bij ongehuwd samenlevenden door bijvoorbeeld een gezamenlijke aankoop een gemeenschappelijke eigendom ontstaan.

Huur

Indien een gehuwd persoon woonruimte huurt voor gezamenlijke bewoning, is diens echtgenoot automatisch medehuurder. Bij echtscheiding bepaalt zo nodig de rechter wie de huur zal voortzetten. Voor geregistreerde partners geldt hetzelfde. Een ‘gewoon’ ongehuwd samenlevende partner kan pas na twee jaar verlangen dat de verhuurder hem of haar als medehuurder erkent. Binnen die twee jaar loopt de partner van de huurder de kans op straat gezet te worden zonder dat hij of zij daartegen iets kan ondernemen.

Pensioen

Deelnemers aan een (aanvullende) pensioenregeling bouwen ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen (weduwen- en weduwnaarspensioen) op. Daartoe wordt bij het pensioenfonds een pot gevormd. Voor het geval van echtscheiding of beëindiging van geregistreerd partnerschap heeft de wetgever geregeld wat met die pot dient te geschieden. Van toepassing is de ‘Wet pensioenverevening bij scheiding’. Deze leidt tot een deling van het ouderdomspensioen voor zover dat tijdens het bestaan van het huwelijk of geregistreerd partnerschap is opgebouwd. Het nabestaandenpensioen (weduwen- en weduwnaarspensioen) komt, voor zover opgebouwd tijdens het huwelijk, automatisch toe aan de (gewezen) echtgenoot/partner. Bij huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden kan een andere regeling worden getroffen. Elders in deze brochure treft u hierover meer informatie aan. De meeste pensioenfondsen kennen voor ‘gewoon’ ongehuwd samenlevenden een zogenaamd partnerpensioen. Dat is te vergelijken met het nabestaandenpensioen. Om daarvoor in aanmerking te komen dient aan enige vereisten te worden voldaan. Die verschillen van fonds tot fonds. Meestal wordt een notarieel samenlevingscontract verlangd.

Erfrecht

In geval van huwelijk en geregistreerd partnerschap erft de langstlevende echtgenoot of partner krachtens de wet de gehele nalatenschap. Hij of zij wordt automatisch eigenaar van alle nagelaten goederen en is verplicht alle schulden te voldoen. De kinderen erven een geldvordering op de langstlevende, die in beginsel pas opeisbaar is bij het overlijden van de langstlevende. Dit systeem wordt aangeduid als het systeem van de ‘wettelijke verdeling’. Bij testament kan hiervan worden afgeweken.

Successierecht

Deze belasting wordt geheven over hetgeen uit iemands nalatenschap wordt verkregen. Tussen gehuwden en geregistreerde partners enerzijds en ‘gewone’ samenwoners anderzijds bestaan grote verschillen.
Een langstlevende echtgenoot of langstlevende geregistreerde partner geniet een vrijstelling van ongeveer € 650.000, ongeacht hoe lang het huwelijk of de registratie duurde. Op die vrijstelling wordt echter in mindering gebracht de helft van de waarde van pensioenaanspraken (en dergelijke).

Over het hetgeen meer dan het vrijgestelde bedrag wordt verkregen, wordt 10/20% successierecht betaald, afhankelijk van de waarde van de verkrijging.
Voor ‘gewoon’ ongehuwd samenwonenden geldt een minder ruimhartige regeling. Ongehuwd samenwonenden hebben een vrijstelling van iets meer dan € 2.000 en betalen over het meerdere 30 tot 40% erfbelasting.

Een gunstiger regeling geldt voor samenwoners die een notarieel samenlevingscontract hebben gemaakt met verzorgingsverplichting, mits de samenwoning met een dergelijk contract ten tijde van het overlijden ten minste zes maanden heeft geduurd blijkens een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, te rekenen vanaf het 18e jaar van de samenwoners. Bovendien geldt deze regeling alleen als de partners, voor zoveel mogelijk, de eerste vijf jaar voor het overlijden ook voor de inkomstenbelasting als elkaars fiscale partners golden. Uitgesloten van deze gunstige regeling is de samenwoning van (groot)ouders en (klein)kinderen. Als de gunstige regeling van toepassing is, heeft de langstlevende samenwoner net als bij gehuwden een vrijstelling van ongeveer € 650.000.

Kinderen

Van belang is of tussen een ouder en een kind ‘familierechtelijke betrekkingen’ bestaan. Dat heeft gevolgen voor de geslachtsnaam, het gezag (ouderlijk gezag/voogdij), het omgangsrecht en het erfrecht.

Wanneer sprake is van een huwelijk tussen een man en een vrouw, bestaan tussen een uit een huwelijk geboren kind en zijn beide ouders automatisch familierechtelijke betrekkingen. Bij een huwelijk tussen twee vrouwen, een geregistreerd partnerschap en ‘gewoon’ ongehuwd samenleven ontstaan door de geboorte alleen familierechtelijke betrekkingen tussen de moeder (degene die het kind baarde) en het kind. Wanneer een kind tijdens een geregistreerd partnerschap is geboren, hebben de ouder en de partner het gezamenlijk gezag, tenzij er een andere ouder is. Zijn beide geregistreerde partners de ouders van het kind, dan ontstaat gezamenlijk gezag. Familierechtelijke betrekkingen tot de vader ontstaan eerst doordat deze het kind ‘erkent’. Deze erkenning kan reeds tijdens de zwangerschap geschieden. Men kan ervoor terecht bij de ambtenaar van de burgerlijke stand en bij de notaris. Voor de erkenning is in beginsel de toestemming van de moeder nodig en van het kind als deze ouder is dan 12 jaar. Is het kind ouder dan 16 jaar dan is alleen de toestemming van het kind nodig. De rechtbank kan ‘vervangende toestemming’ geven indien de moeder van het kind weigert om toestemming te geven.